Bladgewassen
Sla (Lactuca sativa)
Sla wordt al eeuwenlang in Nederland verbouwd, met een grote verscheidenheid aan typen. De groene botersla, ofwel kropsla, was in ons land het meest bekend en werd in de vollegrond geteeld. De Wonder der Vier Jaargetijden is zo'n botersla.
In de loop van de 20e eeuw werden er nieuwe teeltwijzen voor sla ontwikkeld in Nederland. Kassen (eerst onverwarmd en later verwarmd) werden ingezet om het groeiseizoen te verlengen.
Botersla efgoedrassen
Meer sla erfgoedrassen en info
Bindsla (ofwel: Romeinse sla) erfgoedrassen
IJssla erfgoedrassen
Wilde sla in de berm
De sla zoals we die nu kennen is een eenjarige plant die behoort tot de composietenfamilie (Asteraceae). Sla is ontstaan vanuit de wilde slasoort Lactuca serriola, ook wel kompassla genoemd. Van oorsprong is dit een steppeplant, maar ook in Nederland kun je deze wilde sla tegenkomen! Bijvoorbeeld in wegbermen, stortplaatsen en tussen straatstenen.
De geslachtsnaam Lactuca stamt af van ‘lactis’, wat ‘melk’ betekent in het Latijn en verwijst naar de aanwezige melksap in sla. Vanuit L. serriola zijn er honderden sla variëteiten ontstaan, allemaal behorend tot plantensoort Lactuca sativa.
Kaukasus als beginpunt
De oorsprong van cultuursla ligt in de Kaukasus, waar zesduizend jaar geleden de eerste sla zou zijn gecultiveerd. Door kruisingen en selectie ontstonden er steeds meer sla varianten. Eerst in het Midden-Oosten, gevolgd door Egypte, het oude Griekenland, Italië, en vervolgens in Centraal Europa en Noord-Amerika. Hierbij werd er geselecteerd op verschillende eigenschappen, zoals gewenste smaak en kweekwijze. Zo kookten de Romeinen nog hun (Romeinse) sla omdat het toen nog taaie bladeren had. Iedere regio had weer andere voorkeuren voor de sla, waardoor er een grote variatie aan slasoorten is ontstaan, zoals de Romeinse-, eikenblad-, krul-, boter- en ijsbergsla.
Spinazie (Spinacia oleracea)
Spinazie is een eeuwenoude bladgroente die al in de 14e eeuw in Nederland werd gegeten en toen bekend stond als spinaetse of gruen cruyt. Oorspronkelijk afkomstig uit Centraal- en Zuidwest-Azië, verspreidde spinazie zich snel over Europa en werd een belangrijk gewas in de Nederlandse tuinbouw.
Door de jaren heen ontstonden er verschillende spinazietypen, elk met specifieke eigenschappen. Sommige rassen zijn winterhard, terwijl andere beter groeien bij langere dagen en hogere temperaturen. Ook in bladvorm is er variatie: gladbladige spinazie werd vooral gebruikt voor verse consumptie en conserven, omdat deze makkelijk te wassen was. Gebobbeld blad daarentegen was beter bestand tegen transport en bederf, waardoor het langer vers bleef.
Tussen 1850 en de Tweede Wereldoorlog werden er in Nederland 98 spinazierassen beschreven, waarvan tegenwoordig nog maar enkelen verkrijgbaar zijn, waaronder de Breedblad Scherpzaad Zomer.
Veldsla (Valerianella locusta)
De naam doet anders vermoeden, maar dit gewas is niet verwant aan de sla, of enig andere groentesoort. Veldsla is een plant uit de kamperfoeliefamilie.
Vroeger werd het als onkruid tussen het wintergraan beschouwd. Het was voedsel voor de armen. Pas later, haverwege de 19e eeuw, kreeg men meer waardering voor de nootachtige smaak die het gewas kan hebben en kwam veldsla op het menu van de rijkere klasse.
Gedurende de 20e eeuw werd veldsla vooral geteeld rondom Barendrecht, in Limburg en Zeeland. Hier werd het in koude of lichtverwarmde kassen geteeld, en soms onder platglas. Het was bestemd voor de Nederlandse verse markt, maar werd ook geëxporteerd naar onze buurlanden België en Duitsland.